Bouwopgave. Een enorme klus

10 november 2018
Onze mensen

Het CBS weet het zeker. We hebben ruim 1 miljoen nieuwe woningen nodig om de groei van de bevolking en het aantal huishoudens op te vangen. Bouwers zullen vanaf nu 75.000 woningen per jaar moeten opleveren. Een enorme opgave. Architect Bert Tretmans en stads- en landschapsarchitect Gijs van den Boomen bespreken de opties bouwen in de steden en bouwen in het Groene Hart.

De heren hebben een gezamenlijk verleden in Boskoop. Marco Dijkshoorn ontwikkelde namens Van Omme & De Groot de locatie Torenpad-Oost en Parklaan, Gijs van den Boomen bedacht het landschapsontwerp en Bert Tretmans tekende voor het ontwerp van de woningen en appartementen. Omdat Boskoop midden in het Groene Hart ligt, biedt het een inspirerende omgeving om van gedachten te wisselen over de bouwopgave.

Om gelijk met de deur in huis te vallen: we gaan toch niet het Groene Hart volbouwen?
Gijs van den Boomen: “Laten we in ieder geval geen stammenstrijd voeren over bouwen in de stad of bouwen in het weiland. Zo van: dit is goed en dat is slecht. Over een tegenstelling kun je lekker debatteren, het geeft reuring. Maar je verzandt snel in kamergeleerdendiscussies. Ik pleit voor niet-dogmatisch denken. Het tekort aan woningen gaat iedereen raken. Want we hebben een meer diverse vraag dan in de tijd van de Vinex-locaties. De vraag naar woningen voor 1- en 2-persoonshuishoudens is inmiddels vele malen groter. Deze vraag zal met de komst van buitenlandse kenniswerkers en expats alleen maar groeien. Die mensen hebben na aankomst per direct een woning nodig. En deze vraag komt naast die van de gezinnen en doorstromers. De steden zullen dus verdicht moeten worden
en toch aantrekkelijk moeten blijven. De bouwopgave, die overigens net zo groot is als tijdens de wederopbouw, wordt veiliggesteld door het een niet ten koste te laten gaan van het andere. Ik ben voorstander van zowel bouwen in de stad als bouwen in het weiland. Ik weet dat bouwen in de stad altijd een lastige, kostbare opgave is. Ik begrijp de angst voor deze kosten, alhoewel in de stad nu goede prijzen gevraagd kunnen worden. Bouwen in de polder is inmiddels ook ingewikkeld, denk aan natuurbescherming, landschapsontwikkeling, aanpassing van infrastructuur en slechte grondslag. Ik begrijp ook dat bouwen in de stad minder urgent is als voor de wei wordt gekozen, een vrees van stadsbestuurders. Dus is het dringende noodzaak een mechanisme te vinden om zowel in de stad als in de polder te kunnen bouwen.”

Bert Tretmans: “De bouwopgave kun je überhaupt niet in en bij de stad opvangen. In de periode ná de Tweede Wereldoorlog werden de openbare ruimten in de stad aantrekkelijker en veel ruimer ontworpen, en ook waren ze veel veiliger. Iedereen speelde op straat, mede omdat er veel minder verkeer was en meer sociale controle. Nu brengen ouders de kinderen tot in de school. De huidige binnensteden zijn dan ook voor vele gezinnen niet aantrekkelijk genoeg om te wonen. Ik denk dat de grootste groep woningzoekenden buiten de stadscentra wil wonen. Dus moet je hun daar gezinswoningen met een tuin bieden. Wat voor mij niet betekent dat de overheid, zoals in de Vinex-tijd, groeikernen aanwijst om maar dicht bij de steden te blijven. Je kunt bij en in de steden wél kleine kavels volbouwen met onder meer gezinswoningen. Maar dit zal de vraag nooit dekken. Dankzij de moderne communicatiemiddelen hoeven velen niet meer vlak bij hun werk of de klanten te wonen. Voor deze gezinnen kunnen we buiten de Randstad bouwen, bijvoorbeeld voorbij Amersfoort, of denk aan Lelystad. Nu trekt door de marktwerking alles en iedereen naar de Randstad toe. Dat is niet houdbaar, de steden zijn inmiddels grotendeels onbetaalbaar voor de middengroepen.”

Wat gaan we de stedelingen bieden?
Gijs van den Boomen: “Waarom wil iemand in de stad wonen? Om verbonden te zijn met anderen, met wie je werkt en plezier maakt. De zelfstandig werkende Randstedeling moet bijvoorbeeld de ene dag in Amsterdam zijn en de andere dag in Utrecht. Voor hen is de auto een achterhaald concept. Velen van hen hebben niet eens een rijbewijs. Het gaat om jonge mensen die groot zijn geworden met de ov-jaarkaart. Ze zullen steeds vaker vanaf een knooppunt van openbaar vervoer gebruik maken van de ov-fiets voor de last mile. En straks ook met e-bikes, die de last mile oprekken tot 5 kilometer. Zulke voorzieningen maken de werking van knooppunten krachtiger. Wellicht wil hij of zij graag vlak bij een hotspot als Rotterdam Centraal wonen. Maar dat is steeds vaker te duur. Wij richten ons dan ook op de knooppunten die nog betaalbaar zijn, denk aan Schiedam Schieveste en Delft Campus. Als je vanuit je huis het perron van Schiedam Centrum op kunt rollen, dan is Schiedam ineens een aantrekkelijk betaalbaar alternatief. Alleen jammer dat de capaciteit van het openbaar vervoer tegen de grenzen aan
loopt en de gewenste ontwikkelingen remt. Directeuren van vervoersbedrijven luiden niet voor niets al een paar jaar de noodklok.”

Bert Tretmans: “Toen ik nog in Maastricht woonde en in Roermond werkte, deed ik 30 minuten over de reis met het ov, even snel als met de auto. Na een verhuizing naar het centrum van Delft verwachtte ik sneller op kantoor in Den Haag te kunnen komen. Tot mijn verbazing deed ik er met de trein en tram 50 minuten over. En met de auto 17 minuten, bij file 30 tot 40 minuten. Ik onderschrijf dus dat we met het openbaar vervoer een flinke stap moeten maken. Met het oog op die nieuwe woningen moet het openbaar vervoer ook naar de nieuwe woongebieden geleid worden. Ik vrees dat het uitloopt op een kip-en-eidiscussie. Wat moet je doen: eerst het ov realiseren en dan bouwen, of omgekeerd? Het eerste is zeer kostbaar. Doe je het laatste, dan ben je te laat en heeft iedereen al twee auto’s.”

Dit smeekt om een visie van de Rijksoverheid.
Gijs van den Boomen: “Mark Rutte vindt dat je voor visie naar de oogarts moet gaan. Er heerst een visieaversie in Den Haag. Ik begrijp wel wat Rutte bedoelt: zorg dat iets maatschappelijk gedragen wordt. Dus niet de samenleving een bepaalde kant op duwen omdat een politicus dat leuk vindt. Maar een beetje sturing en coördinatie kunnen in dit geval geen kwaad. Identiteit – gemeenschap – wordt een probleem als je geen visie hebt op wat je samen bent. Dat moet je durven te benoemen. De ruimte is van ons allemaal, die hoeft niemand zich toe te eigenen. Daar moet je met elkaar over kunnen praten. Hierbij is de pragmatische Nederlandse manier van handelen nuttig. Want als het moeilijk wordt, dan moet je elkaar snel weten te vinden. “Iedere projectontwikkelaar wil op de beste plek zitten. Het is als overheid handig om te kijken waar het geld en alle energie naartoe gaan. Want waar sociaal-maatschappelijk een waardestijging plaatsvindt, is de waardestijging van het vastgoed het grootst. Met wat sturing versterk je zwakke gebieden. Het is zaak om ook een gebied als Rotterdam Zuid te laten profiteren van de kansen die de huidige dynamiek biedt. De grote bouwopgave zou het Nationaal Programma Rotterdam Zuid overbodig moeten maken.”

Bert Tretmans: “De Rijksoverheid en de gemeentebesturen kunnen zich afvragen wat de kwaliteit van de openbare ruimte op landelijk en regionaal niveau is. Hoe onderscheidt die zich? En vervolgens komt aan de orde wat, hoe en waar er gebouwd gaat worden. Neem de kwaliteit van de Randstad, die heeft de potentie om een wereldstad te zijn. Een groot pluspunt is dat het groen nooit ver weg is. In Azië ben je 2 uur aan het rijden om uit de stad te komen. Dan zit je hier bij wijze van spreken al in het Limburgse heuvellandschap. Ook onderscheidend: de unieke kernen van de steden en stadjes van de Randstad zijn herkenbaar. Ze bieden een caleidoscopische ervaring.”

Gijs van den Boomen: “Om terug te komen op de verdichtingsopgave in de stad: de huidige dichtheid van Nederlandse steden is met 40 tot 50 woningen per hectare laag, in vergelijking met veel buitenlandse steden. Maar het is een misverstand dat je een hogere woningdichtheid vooral realiseert met torens. Je kunt ook een compact weefsel realiseren met lagere bouw, zoals het Timmerhuis in Rotterdam. Het gaat hier om stadsblokken naast en boven elkaar met dakterrassen. We kunnen ons beter druk maken over de kwaliteit van de openbare ruimte dan over de hoogte van torens. Dat gebeurt te weinig. Daar is sturing van de overheid bij nodig en geen vrijheid, blijheid. In Manhattan wordt bij hoogbouw rekening gehouden met schaduwwerking, die gecompenseerd moet worden met openbare voorzieningen in de plint, denk aan pocket parks, micropleintjes en atria. De wet dwingt in New York deze kwaliteit van de openbare ruimten af. Daar kunnen onze bestuurders en wij allen van leren. De betrokkenheid met die ruimten is nu te laag. De leefomgeving van mensen is een enorme verantwoordelijkheid en iedereen hoort daar iets van te vinden. Vergelijk het met het Nederlands voetbalelftal met zijn 17 miljoen coaches. We hebben nog een flinke weg te gaan.”